Landgoed Wouwse Plantage
In Nederland liggen vele landgoederen die een belangrijk deel van het Nederlandse natuurschoon en onze economische geschiedenis bevatten. Ten zuidwesten van het dorp Wouwse Plantage ligt het Landgoed Wouwse Plantage. Het totale landgoed heeft een omvang van ca. 900 hectare en strekt zich uit over het grondgebied van de gemeente Roosendaal. Het landgoed maakt deel uit van de Brabantse Wal. Een deel van het landgoed, met het Plantage Centrum, draagt het stempel cultuurhistorisch erfgoed. Dit deel is ca. 345 hectare groot.
Het landgoed heeft zijn oorsprong omstreeks 1504 en behoort tot de oudste cultuurbossen van Nederland. De houtproductie begint eind 18e eeuw zijn vruchten af te werpen en het landgoed groeit uit tot een florerend bedrijf van ca. 1208 hectare. Door de eeuwen heen kent het landgoed verschillende eigenaren die het gebied naar eigen inzicht door ontwikkelden. Het landgoed viert zijn hoogtijdagen in eigendom van Pierre Paul Emsens in het begin van de 20e eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog is door oorlogsschade, de komst van nieuwe landbouwmethoden en een verdergaande industrialisering het verval van het landgoed ingetreden.
Door vererving is het landgoed nier meer in één hand. Toen Pierre Paul Emsens in 1927 overleed, werd het landgoed over zijn drie kinderen -Helene, Germaine en René- verdeeld. Helene kreeg bij loting het deel met Plantage Centrum. In 1982 werd dit deel van het landgoed ondergebracht in De Wouwse Plantage N.V. waarvan de drie achterkleinkinderen van Helene Emsens -Mary-Ann, Thierry en Eric Speeckaert- aandeelhouders waren. Eind 2013 is dit deel van het landgoed verder opgesplitst. Plantage Centrum, ca. 345 hectare, is vandaag de dag in bezit van Landgoed Wouwse Plantage B.V., waarvan Jonkheer Mr. Eric Speeckaert en zijn drie kinderen eigenaren zijn.
Tot aan het midden van de twintigste eeuw vormde het landgoed een zelfstandige, economische eenheid. Daarna resteerde de relatief beperkte opbrengsten uit bos- en landbouw en verhuur van enkele strek verouderde gebouwen als enige bron van inkomsten; onvoldoende voor beheer en onderhoud van het landgoed. Het centrum raakt daardoor steeds verder in verval. Om de aanwezige natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het landgoed als geheel te kunnen behouden voor de volgende generaties moesten nieuwe economische dragers worden gevonden. Deze economische dragers zullen bestaan uit een de opbrengst van de woningen., die zo worden gerestaureerd dat de uiterlijke verschijningsvorm hetzelfde blijft en vanbinnen een optimaal wooncomfort ontstaat.
Plantage centrum
Plantage Centrum verwijst in haar naamvoering naar het aangelegde bos rondom een centraal punt waar vijf hoofdlanen -dreven- samenkomen bij één rotonde. De rotonde vormt het middelpunt van een kleinschalig bouwensemble. Plantage Centrum als zodanig heeft de status van beschermd Rijksmonument aangeduid als complex van cultuurhistorisch belang in de categorie historische parken en buitenplaatsen. De unieke aanleg met het stervormige lanenpatroon en de onderlinge eenheid van de gebouwen vormen de spil van het landgoed.
De bebouwing van Plantage Centrum bestaat uit een ensemble van grote en kleine gebouwen in een bijzondere folly-achtige architectuur. De gebouwen hadden van oorsprong diverse nutsbestemmingen. Zij vormden onderling een eenheid in economische-functionele en visuele zin. Het belangrijkste gebouw van het complex is “Het Kasteel” aan de zuidkant van de rotonde, dat sinds 1845 tot op de dag vandaag in gebruik is als buitenverblijf. De bijbehorende landschapstuin uit de tijd van Pierre Paul Emsens is helaas verloren gegaan.
Bebouwing
Alhoewel het landgoed met zijn kenmerkende dreven al ingetekend is op een kaart uit 1783, is over de bebouwing uit deze tijd weinig bekend. Voorgaand aan de bouw van het landhuis hebben er een boerderij, arbeidershuisjes en diverse schuren rondom het stervormig middelpunt gestaan. Het huidige ensemble aan gebouwen begint met de bouw van een landhuis, vandaag de dag bekend als “Het Kasteel”, door Pierre Joseph de Caters in 1845.
Onder leiding van Pierre Joseph de Caters werd de Wouwse Plantage een centrum van landbouwwetenschap en vooruitgang. Hij liet in 1866 o.a. een smalspoorverbinding aanleggen en een laadplaats voor het hout. Plantage centrum nummer 2, de Grote Boerderij, werd rond deze tijd aangelegd als remise. Bovendien richtte hij in 1869 een steenfabriek op, waarna het grootste deel van de gebouwen in Plantage Centrum tot stand zijn gekomen.
In 1871 laat De Caters een woning bouwen voor boswachter Prinsen, Prinsenhof genaamd. Daarna volgde omstreeks 1875 het koffiehuis/herberg met vergunning. Vervolgens werden boerderijen met schuren, dienstwoningen, het sleutelgathuis en diverse andere gebouwen neergezet, alle met versiering in een kenmerkende rustieke stijl en alle geconcentreerd rond en gericht op het kasteel.
Ook de volgende eigenaar Pierre Paul Emsens toonde interesse in de vooruitgang op het gebied van bosbouw, ontginning en industrialisatie. In 1895-1896 liet hij “Het Kasteel” renoveren in neorenaissancestijl en uitbreiden met een tweede toren, een biljartzaal en een serre. Gelijktijdig laat hij een houtzagerij bouwen die het landhuis van stroom kan voorzien. Inmiddels trekt het landgoed zoveel publiek dat de herberg, oorspronkelijk bedoeld voor omwonenden, een last wordt. Emsens laat in 1911 een hotel bouwen buiten het centrum en benoemt de voormalige herberg tot jachthuis. Begin 20e eeuw wordt ook de tuinmanswoning met moestuinen gerealiseerd.
De ontwikkeling van Plantage Centrum was feitelijk altijd een weerspiegeling van de vooruitgang van de maatschappij en heeft nooit stilgestaan. Ook de huidige eigenaar Landgoed Wouwse Plantage B.V. (familie E. Speeckaert) maakt zich sterk om het landgoed, door aanpassing aan de hedendaagse levensstijl, nieuw leven in te blazen.
Karakteristiek
Bij de uitbreiding van het gebouwenbestand in de jaren zeventig en tachtig van de 19e eeuw hield De Caters rekening met de specifieke aanleg van het terrein. Alle gebouwen staan parallel aan of haaks op één van de lanen. Hij maakte als het ware de nutsgebouwen onderdeel van het stramien zonder dat het dwingend of geforceerd over komt. Het feit dat De Caters de gevels van de nutsgebouwen aan de zichtzijde van het kasteel bovendien liet versieren in een bijzondere, rustieke architectuur, zoals op andere landgoederen rondom Antwerpen, levert een benadering op die uitgaat boven een zuiver economische. Hij maakte hierdoor van het landgoed mede een lustoord, waar men kon genieten van de uitzichten en van de opmerkelijke architectuur.
De verschillende gebouwen zijn grotendeels opgetrokken uit materialen die op het landgoed voor handen waren; hout -al dan niet bewerkt- uit de productiebossen en baksteen en dakpannen uit de steenfabriek. De gevels hebben daardoor een warme, robuuste, natuurlijke uitstraling. Opvallend aan de folly-achtige architectuur zijn de decoraties van ruw verwerkte boomstammen als vakwerk, raamomlijsting of nokinleg, patronen van drainagebuizen ten behoeve van ventilatie en de baksteen omlijste karrewielen die in de landhuis-gerichte gevel terugkomen. Als aanvulling op deze materialen is riet gebruikt in diverse kappen en zijn de kozijnen -veelal met roedeverdeling-, deuren en luiken in landelijke stijl rood en wit geschilderd.
Door de terugkerende kleurstellingen en materialen vormen de gebouwen een herkenbare eenheid en een bijzonder ensemble. Deze karakteristiek is leidend voor de restauratie van de gebouwen en zal worden gehandhaafd.